Vanuit het lezen van de
verschillende bronnen ben ik te weten gekomen dat jonge kinderen heel anders
denken over de dood en er op een andere manier mee omgaan dan volwassenen. Dit
heeft te maken met specifieke kenmerken van deze jonge kinderen .
Jonge kinderen denken vaak
heel concreet over de dood. Kinderen gaan niet vanzelf zo over de dood denken.
Ze moeten eerst weten wat het complexe begrip 'dood' betekent. Dit komen ze
meestal pas te weten als ze ermee geconfronteerd worden.
Daarnaast zien we dat
kleuters de dood vaak als niet definitief ervaren. Ze denken vaak dat een
overleden persoon nog terug tot leven zal komen. Dit komt doordat het
tijdsbesef van kleuters nog niet ver genoeg reikt.
Daarmee komt dat
kleuters de dood vaak als nog omkeerbaar zien. Dit zien we vaak terugkomen in
hun spel, waarin uitspraken voorkomen als 'nu ben je terug levend hoor!'.
Ze beseffen nog niet dat een overleden persoon niet meer terug levend kan
worden.
Ook merken we dat kinderen
het nog moeilijk hebben met de non-functionaliteit en de universaliteit.
Kleuters vinden het moeilijk te begrijpen dat de levensfuncties ophouden. Ze
vinden het moeilijk te begrijpen dat overledenen niet meer eten, drinken,
baden, etc. Dit zijn voor kinderen belangrijke momenten in hun dag. Het zijn
terugkomende gebeurtenissen die zorgen voor veiligheid. Met universaliteit
bedoelen we dat kleuters moeite hebben met begrijpen dat iedereen dood gaat.
Doordat kinderen deze aspecten vaak nog niet begrijpen, zien we dat ze hun eigen
ideeën en fantasieën gaan ontwikkelen.
We zien soms dat kinderen
zich schuldgevoelens gaan aanmaken. Deze ontstaan doordat ze nog geen verbanden
kunnen leggen en hun magisch denken deze gedachtensprongen mogelijk maak.
Ideeën van kinderen zijn
vaak heel uiteenlopend. Dit komt doordat 'dood' een abstract en
niet-waarneembaar gegeven is. Kleuters gaan daarom hun fantasie gebruiken om
zaken die ze niet begrijpen verder aan te vullen. Hierdoor ontstaan
verschillende betekenissen rond het begrip 'dood'. Het is belangrijk
dat we ons realiseren dat wij ook de waarheid over de dood niet kennen: elke
gedachte kan waar zijn. Dit moeten we ook overbrengen op kinderen en hun ideeën
en gedachten niet zomaar afwimpelen, maar hen laten vertellen, tekenen, boetseren,
etc. zodat ze weten dat ze altijd bij ons terecht kunnen.
De manier waarop kinderen
rouwen is een weerspiegeling van hun ontwikkelingsstadium of hun
leeftijd.
Kinderen tot drie jaar
voelen vaak aan dat er iets gebeurd is. Dit kunnen we merken aan hun
lichaamstaal, want ze hebben nog geen taal om zich uit te drukken. Vaak zien we
veranderingen in un gedrag, bijvoorbeeld: erg onrustig zijn, in een hoekje
kruipen, etc.
Drie- en vierjarigen zijn
bij verlies duidelijk ontredderd en voelen verlies al écht aan. Ze zien de dood
vaak als iets tijdelijks. Ze hebben het dan ook moeilijk met het definitieve
karakter van de dood.
Vier- en vijfjaren kunnen
zich al een meer realistische voorstelling van de dood maken. Maar we zien deze
meer realistische voorstelling alleen terugkomen bij oude mensen. Ze zien dat
de dood als iets angstigs, duister en associëren het vaak met slapen. Ze vinden
het heel moeilijk te aanvaarden dat kinderen kunnen sterven.
Vijf- en zesjarigen zijn al
taalvaardiger, waardoor ze meer vragen gaan stellen over de biologische kant
van doodgaan. we merken dat deze kinderen opnieuw cyclisch gaan denken. Deze
kleuters gaan zich vaak een eigen voorstelling maken van de dood.
Zeven- tot tienjarigen
hebben niet alleen aandacht voor de biologische kant van de dood, maar zijn ook
geïnteresseerd in wat er na de dood gebeurd. Metaforen die mensen gebruiken om
de dood voor te stellen gaan mensen interesseren, bijvoorbeeld: de hemel.
Vanaf elf jaar kunnen
kinderen beter abstract denken. We merken dat de manier waarop zijn met de dood
omgaan meer in de richting gaat van die van volwassenen.
Jongeren gaan nadien op
zoek naar betekenis en waarden van leven en dood.
We zien dat kinderen heel
anders omgaan met verdriet en rouwen.
We merken dat kinderen bij
het verlies in de eerste plaats bezorgd zijn om hun eigen primaire behoeften.
Ze zijn bezorgd om wie hen eten zal geven, wie hen naar school zal brengen,
etc. Dit zijn heel normale vragen.
Daarnaast merken we ook dat
jonge kinderen erg afhankelijk zijn van volwassenen in hun rouwproces. Als ze
bijvoorbeeld merken dat volwassenen hun verdriet niet uiten, zullen kinderen
hun verdriet uitstellen tot ze zich veilig genoeg voelen.
Ook zien we dat kinderen
rouwen temidden van het gewone leven. Kinderen tonen hun verdriet pas wanneer
het op gang wordt gezet maar nog belangrijker wanneer ze zich veilig genoeg
voelen. Wanneer ze zich veilig genoeg voelen, kunnen ze hun verdriet tonen en
rouwen. Wanneer kinderen rouwen doen ze dit in korte maar intense periodes.
Kleuters kunnen nog niet lang bezig zijn met hun verdriet. Ze rouwen met
onderbrekingen en daarom duurt het soms verschillende jaren. Om deze reden zien we
vaak dat kinderen heel intens verdriet kunnen beleven en spreekwoordelijk vijf
minuten later terug plezier maken en lachen.
Jonge kinderen leven zich
uit in actie en spel. Dit is hun manier om verdriet te verwerken. Spel is de
taal van het jonge kind. Wanneer ze situaties uitspelen, zijn ze ondertussen
hun gevoelens aan het verwerken.
Soms merken we bij rouwende
kinderen een tijdelijke regressie na verlies. We zien dan dat kinderen
terugvallen in vroeger gedrag. Ze gaan bijvoorbeeld terug duimzuigen,
bedwateren, etc. We kunnen het zien als het willen terugkeren naar een
'veilige' periode in hun leven. Ze willen als het ware een pauze inlassen in
hun rouwproces.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten